Truineer Nieuws melden?

Geneeskundestudent Mathieu Nijs schermt zich een weg naar de wereldtop

Truienaar, geneeskundestudent en topschermer Mathieu Nijs vertelt in ons magazine ‘den Truineer’ over zijn ambitie om in één jaar zijn studies af te ronden en een ticket voor de Olympische Spelen te behalen.

MATHIEU NIJS SCHERMT ZICH EEN WEG NAAR DE WERELDTOP

“Mijn doel is om de Olympische Spelen te halen en studies geneeskundeaf te ronden in hetzelfde jaar”

En garde. Prêts? Allez! Nummer twee van België, nummer 116 van de wereld én Truienaar. Alsof dat nog niet indrukwekkend genoeg is, combineert Mathieu Nijs (22) het schermen met zijn studies geneeskunde aan de VUB. Hoewel Mathieu wereldwijd meedingt naar titels en prijzen op de meest prestigieuze tornooien, blijft het schermen een onderbelichte discipline in ons land. Tijd om daar verandering in te brengen. Den Truineer zocht de beloftevolle jonge atleet op bij Klaarchitectuur, het architectenbureau van zijn vader.

 

 

De meeste kinderen gaan voetballen of tennissen. Hoe rol je in het schermen?

“Ik herinner me nog precies hoe het allemaal begon. Een klasgenootje in het derde leerjaar schermde bij schermkring Skirmjan. Vroeger was dat in de Zoutstraat, vandaag moet je in de Gazometerstraat zijn. Ik besloot een keer mee te gaan en vandaag, dertien jaar later, doe ik het nog steeds. Ik zette mijn eerste stappen onder het toeziend oog van Jos Lambrechts, een vaste waarde in Sint-Truiden die al verschillende kampioenen heeft afgeleverd. Van daar ging het op mijn veertiende naar Kermt, waar ik onder de hoede van Nele Schouterden schermde. De jongste vijf jaar ben ik aangesloten bij ‘Les Trois Armes’ in het Waalse Gembloux. Leuk weetje: in het nationale team zijn we met vier schermers, allemaal linkshandig. Best opmerkelijk!”

 

“Mijn techniek en inzicht worden vaak genoemd als mijn sterkte”

Voor wie de sport niet kent, welke takken bestaan er en waarin blink jij uit?

“In het schermen bestaan er drie wapens. De sabel, de degen en de floret. De sabel is een slagwapen, in tegenstelling tot de degen en de floret. Dat zijn steekwapens. Met de degen mag je elk lichaamsdeel treffen, met de floret enkel de romp. Zelf scherm ik altijd met een floret. Hier geldt het recht van aanval. Wanneer twee schermers op hetzelfde moment een treffer plaatsen, dan wordt het punt toegekend aan diegene die het eerst de actie inzet. Wanneer anderen mij beschrijven als schermer, hoor ik vaak dat mijn techniek en inzicht het verschil maken. Ik blink nergens echt in uit, maar kan op elk front mijn mannetje staan.”

Ondanks je jonge leeftijd legde je al een sterk parcours af. Hoe verklaar je dat succes?

“In de eerste plaats moet ik vooral mijn familie dankbaar zijn en dan in het bijzonder mijn mama en grootouders. Het is niet te tellen hoeveel kilometers zij gereden hebben voor trainingen en wedstrijden. Op mijn tiende won ik de Limburgse schermbeker. Om mezelf te blijven verbeteren en uit te dagen, trokken we daarna vaak de grens over naar onze buurlanden om daar wat internationaal ritme op te doen en bij te leren. Als je tegen betere tegenstanders schermt, duwt dat je prestaties automatisch naar een hoger niveau. Vandaag werk ik toe naar EK’s en WK’s en zelfs de Olympische Spelen. Maar dat zou nooit gelukt zijn zonder de steun van mijn familie én natuurlijk die van mijn team, psycholoog, sponsors en de Waalse federatie.”

Je studeert ook nog geneeskunde aan de VUB. Valt dat te combineren?

“Eenvoudig is het zeker niet. Ik trek soms grote ogen als ik hoor dat andere studenten stoppen met de jeugdbeweging omdat ze het ‘te druk’ hebben. Wat moet ik dan zeggen? (lacht) Het is wel dankzij de VUB dat ik de twee kan combineren. We gingen vooraf in gesprek om te bekijken hoe we de twee kalenders op elkaar konden afstemmen. Zo krijg ik bijvoorbeeld de kans om mijn stages te spreiden in functie van belangrijke wedstrijden en tornooien. Ik vind de twee even belangrijk en ik zie ook verschillende paralellen. Omgaan met druk, precisie, empathie… Het zijn maar enkele vaardigheden die op beide vlakken belangrijk zijn.”

Schermen krijgt weinig aandacht in ons land, hoe ga je daarmee om?

“Dat is op zich wel jammer. We leven allemaal voor onze sport en trainen vlot twintig uur per week. Toch is er weinig belangstelling, zowel bij het publiek als in de media. Bovendien is het bijna onmogelijk om ervan te leven. Je ziet ook dat veel beloftevolle schermers ermee stoppen wanneer ze gaan studeren of werken. Zelf heb ik na verliespartijen ver van huis ook meermaals gezegd ‘ik stop ermee’. Maar op maandag stond ik er telkens weer. De omkadering in België is overigens niet te vergelijken met die in grote schermlanden als Frankrijk en Italië. Daar krijgen we veel respect omdat we er met weinig middelen toch staan. De recente toekenning van onze profcontracten is wel een flinke opsteker.”

Hoe zie jij de toekomst van de sport tegemoet?

“Hoopvol, want naast de professionalisering beweegt er nog wel wat. Met Neisser Loyola had ons land een schermer die bij de laatste acht eindigde op de Olympische Spelen in Parijs. Zien presteren, doet presteren. Dus ik hoop dat zijn succes andere schermers motiveert en meer jeugd aantrekt. De medailles van onze hockeymannen gaven ook aan boost aan die sport. Hoe groter de instroom, hoe groter de kans op toptalent. Daar ben ik van overtuigd. Dus daarom een warme oproep aan de lokale jeugd om het schermen een kans te geven. Groot, klein, snel of traag: iedereen kan zijn eigen unieke stijl ontwikkelen.”

 

“Succes in de sport motiveert anderen en trekt nieuw talent aan”

 

 Tot slot, wat mogen we jou toewensen?

“Dat ik mijn twee grote doelstellingen in 2028 kan realiseren. Enerzijds het afronden van mijn studies geneeskunde. Ik ben intussen al halfweg, dus so far so good. Anderzijds ben ik erop gebrand om ons land te vertegenwoordigen tijdens de Olympische Spelen in Los Angeles. Ik probeerde samen met mijn ploeg de spelen van Parijs al te halen, maar die kwamen net iets te vroeg. De plaatsjes zijn duur maar ik geloof vol in mijn kansen. Op korte termijn hoop ik een medaille te pakken op het EK U23 in het Estse Tallinn.”